Wrake

Afgelopen vrijdag fietste ik ’s nachts flink beschonken door de Amsterdamse Jordaan. Ik moet nogal hebben geschommeld want opeens zei een dikke kraai: “Pas je wel op?”

Een kraai inderdaad. Hij was zonder dat ik het doorhad op mijn rechterschouder gaan zitten.

“Kak je niet op mijn jas?”,  zei ik. De kraai lachte en zei daarna streng: “Hier links. Stop even.” Ik remde en hij klapte een paar keer met zijn vleugels om zich te nestelen op een laaghangende tak van een boom.

Het zat niet lekker op mijn schouder zei hij, wat ik wel irritant vond. Iedereen weet dat ik fijne schouders heb om op te zitten.

“Luister,” kraaide hij, terwijl ik een boreale wind liet, “in het bos is de uil al twee dagen aan het janken. Die slappeling.”

“Vanwege Baudet bedoel je?”

De kraai knikte op zijn typische wijze.

“Maar wat heb ik daar mee van doen?”

“Nou, bitter weinig, ware het niet dat ik had opgevangen dat jij wel een stukje wilde schrijven over Baudet, maar niet meer de noodzaak voelde omdat heel Nederland het spreekwoordelijke gras al voor je voeten had weggemaaid.”

“Ja, dat zou kunnen kloppen, geloof ik.”

“Als ik jou was, en dat ben ik niet, dan zou ik me richten op de oproep die Freek de Jonge deed bij het boekenbal en waar hij niet veel bijval kreeg. Hij vond dat de schrijvers een statement moesten maken tegen wat Baudet zei in zijn speech:

Onze boreale wereld wordt kapotgemaakt en ondermijnd door onze universiteiten, onze journalisten, mensen die kunstsubsidies ontvangen en onze gebouwen ontwerpen en onze bestuurders“.

Ik moest lachen omdat de kraai Baudet nadeed, maar daar niet geheel in slaagde. Hij..

“Wat sta je nou stom te lachen?” kraaide hij vals.

“Oh, niks, jij eh.. hoe je Baudet, eh..”

“Ik vraag me werkelijk af of het zin heeft gehad dat ik hier helemaal naar toe ben gevlogen. Je lijkt de ernst ervan, net als die verwende schrijvers, niet helemaal in te zien.”

“Nou zeg, je bent wel snel op je spreekwoordelijke tenen getrapt.”

“Ik zeg wel tegen de uil dat je je best gaat doen om er iets over te schrijven en dan vraag ik de meeuwen of ze die narcist op zijn kruin kunnen kakken. Houdoe. De ballen.”

En weg vloog hij. Hij kraaide nog een paar keer onheilspellend in de mistige lucht.

Ik haalde mijn wenkbrauwen op. Merkwaardige gast. Moest ik er echt nog een stukje aan wijden? Nee toch? 

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , , , , , , . Bookmark de permalink.