Ik reed van Amsterdam naar mijn moeder in Groningen. De hemel was staalblauw, zoals de weerman van de NOS altijd zegt, nou ja, hij zegt ‘staalblauwe hemel’ maar okay.
Op de radio luisterde ik naar een uitzending over de einde der tijden gevoelens van radicale gelovigen. Over het kosmische goed en kwaad, wat mij deed denken aan films met superhelden die het aan de stok krijgen met kwade genieën die de wereld willen overnemen.
De bermen aan weerszijden van de weg waren een pracht voor het oog. Ze stonden vol met gele struiken waarvan ik de naam niet weet. Aan de bomen ontvouwden zich de blaadjes op schuchtere wijze. Het geel verdrong het groen zelfs op bepaalde stukken.
Toen de uitzending al te zeer inzoomde op de spanningen die zo’n simplistisch wereldbeeld met zich meebrengt, drukte ik op de zoekknop naar wat luchtige muziek.
In de buurt van de afslag Zwolle of Groningen stond een weiland vol met zwart-witte koeien. Als enige in de wijde omtrek. De kleuren spatten er zo krachtig van af door de zon dat het maar goed was dat er geen schildersezel naast me zat. Ik keek nog om of ik niet ergens kon stoppen, maar zag daar vanaf.
Na de flauwe bocht naar links en de korte naar rechts, probeerde ik onder woorden te brengen wat er nu precies aan de hand was in mijn hoofd. Ik kwam er trouwens ook achter dat ik stelselmatig te hard reed, ik was die 100km stikstofregel helemaal vergeten.
Een vrije val, daar leek het op. Mijn brein probeerde ankers uit te gooien op zoek naar houvast, naar referentiekaders zoals Spider-man naar muren voor zijn spinnendraden. En zo kwam ik tot de conclusie dat de vrije val eindigde in onbekommerde zomerse dagen uit mijn prille jeugd, ergens in de jaren zeventig, slenterend over straat, schoppend tegen een steentje. Het contrast kon niet groter zijn met nu, vandaar de onrust in mijn kop.
Troost, moest ik opeens aan denken. Wat is dat eigenlijk? Van schoonheid, althans waar ik schoonheid in zie, word ik blij en meestal maak ik er een foto van, en is dat dan troostend? Maar dat is heel iets anders als een arm om je schouder als je huilt. Daarover gesproken, ik vertelde mijn zus dat ik ideeën had voor een knuffelmachine, een apparaat waarmee je een dierbare kan omarmen, weliswaar op afstand maar toch. En een plexiglazen bijenkorf als alternatief voor theaterstoelen. Mijn zus zei dat ik zo’n knuffelmachine samen met mijn broer moest gaan maken.
Er waren opeens momenten in de auto dat ik het voor elkaar kreeg Corona uit mijn hoofd te filteren zodat het jaren zeventig gevoel alleen overbleef. Momenten, maar toch.
Reed ik wel rechtdoor, horizontaal bedoel ik? Was de weg niet loodrecht naar beneden als je goed keek? Was er eigenlijk wel verschil?
Tijd om aan het touwtje van de parachute te trekken, Groningen naderde.
Hou vol, de zon schijnt.
Dit stukje delen