Stoppels

Een tijdje terug had ik na 17 dienstjaren mijn laatste dag op het werk.

Het werd een nogal pijnlijk gebeuren. Om 12:00 uur vroeg de nieuwe leidinggevende, die amper een maand in dienst was, of het goed was dat er over een half uur een bijeenkomst was in de kantine waar personeel afscheid van mij kon nemen. Ik was zo dom daarmee in te stemmen.

Om 12:30 kwamen een paar collega’s ongemakkelijk binnen druppelen. Toen er niemand meer bijkwam, stak de nieuwe manager van wal met een aantal dooddoeners, om te besluiten met een compliment over de laatste klus die ik had gedaan, die jammer genoeg totaal niks te maken had met wat ik in al die jaren gedaan had. Daarna liet ze mij de ruimte iets waardevols terug te zeggen, wat ik weigerde omdat ik daar geen zin in had.

Van de stilte die er op volgde zou je dikke plakken koek kunnen snijden. Ik kreeg van de manager een veelzeggend ophalen van de wenkbrauwen en volgens mij liet ze haar ogen ook nog even rollen; hoe dan ook, op dat moment haatte ik haar.

Tot overmaat van ramp kwamen daarna nog wat collega’s binnen (lekker dan, ook nu weer te laat komen!) en begon de manager tot mijn verbazing nogmaals aan haar ledige praatje en liet mij, God beter het, wederom de ruimte die ik ook weer onbenut liet. Alhoewel, om haar iets tegemoet te komen, mompelde ik dat ik niks te zeggen had. Ze had waarschijnlijk gedacht dat ik deze keer wel zou toehappen, want er was nog meer publiek en dikker kon die tenenkaaskrommende koek niet worden, maar daarvoor kende ze me te kort, anders had ze wel van mijn stijfe kop geweten.

Het was voor de vrouwelijke collega’s nog het meest pijnlijk, gezien hun reacties als ze mijn wangen kusten. Ik had me ’s ochtends nog geschoren om enigszins netjes voor de dag te komen. Lang geleden was ik met een scheermes begonnen, maar daar kreeg ik uitslag van, sindsdien trimde ik de baard met een scheerapparaat. Na 17 jaar zou dat bekend moeten zijn, zou je zeggen. Toch hoorde ik vaak ‘auw, je prikt’ als ze me zoenden. Kus me dan niet, dacht ik. Soms kuste ik expres iemand waar ik wel aan kon zien dat ze daar geen zin in had, zo ben ik ook wel weer.

Pas kortgeleden schoot me ineens de woorden te binnen die ik destijds ontbeerde:
“Ja, bedankt voor je verhaal dat nou niet echt uitblinkt in de waardering voor iemand die veel te lang is blijven hangen. Je had bijvoorbeeld even bij PZ kunnen informeren wat mijn verzuimpercentage was, gemiddeld over 17 jaar, hoeveel affaires ik had gehad, de vele ruzies die ik had overleefd, de promoties, de nederlagen, en misschien het allerbelangrijkste: mijn uitmuntend gevoel voor humor. Je mag hopen dat er na mij net zulke fijnbesnaarde humoristen binnenkomen die de sleur kunnen doorbreken. Zo stond ik er om bekend dat ik elke ochtend binnenkwam met de mededeling: ‘Ik kan niet meer’ en na een paar hypochondrische telefoongesprekken zei ik meestal:  ‘Permissie om dood te gaan?’
Of die keer dat ik tijdens een sollicitatiegesprek met een andere collega een lachkik kreeg omdat die sollicitant over een diepvriespizza van de Albert Heijn begon waar hij had gewerkt. Gewerkt bij de Albert Heijn bedoel ik, niet bij die pizza. Het zou me verbazen als die meligheid in de huidige omstandigheden nog de ruimte krijgt. Alles wordt immers weggemaneged, ook de humor waarschijnlijk of andere zogenaamd zinloze dingen.”

Ach, eigenlijk ben ik uitermate tevreden dat ik er geen woord aan vuil heb gemaakt. Zwijgen is goud!

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , . Bookmark de permalink.