Ik kreeg laatst een soort van compliment over een column, met de toevoeging dat het wel een beetje rommelig was, die column. Soepel als ik ben, schreef ik terug dat ik dat wel begreep.
Die persoon was zeker nog nooit bij me thuis geweest, schoot het door me heen, maar dat was helaas niet het geval, bedacht ik me later. Ik bedoel eigenlijk, tegen een bakker zeg je ook niet dat zijn brood melig is, of tegen een grensrechter dat hij de kantjes eraf loopt. Toch?
Maar ik begreep het wel, want laatst las ik een column van Roos Schlikker voor wie ik onnoemelijk veel respect heb, laat ik dat vooropstellen, die werkelijk tot in de puntjes verzorgd was, als een puntschoen die op sollicitatiegesprek gaat. Geen speld tussen te krijgen. Bij die van mij tocht het meestal dat het giert. Eén grote gatenkaas. Soms ruik je het bijna, die kaas bedoel ik.
Tijdens mijn studie gebruikte een leraar voor het schrijven van een betoog de metafoor dat je als schrijver als het ware in een weiland staat en de schapen (jullie dus) naar de uitgang moet leiden. De vorm als hond die de schapen bijeen moet zien te drijven op weg naar de inhoud.
Zijwegen bewandelen, of een lunchpauze nemen, moet de hond zien te vermijden, want dat drijft jullie weer uiteen. Volgens mij was het Aristoteles die beweerde dat elk onderdeel in het verhaal, het verhaal dient te ondersteunen. Was dat niet zo, dan moest je dat weglaten. Valt er een golden retriever van het dak, precies op het hoofd van de protagonist? Leuk, maar je kunt het niet gebruiken (tenzij die protagonist die hond op zijn kop niet overleeft, dan kun je het beste weer opnieuw beginnen). Het nutteloze heeft geen nut, wilde hij maar zeggen. Eigenlijk een nihilist dus die Aristoteles als je zijn ondersteuningsdrift doordrijft, maar dat zou hij waarschijnlijk ontkennen als hij nog geleefd had.
Die persoon vroeg tevens hoe lang ik over die column had gedaan. Een tricky vraag natuurlijk, want als ik zou antwoorden dat ik er drie dagen over had gedaan dan zou hij wellicht denken dat ik dan genoeg tijd had gehad om de rommel op te ruimen. Was ik zogezegd een luie hond. Vandaar dat ik zei dat het bijna een one-taker was, wat overigens niet gelogen was, maar dat zou hem dan weer steunen in zijn veronderstelling dat je wel kon zien dat het een haastklus was geweest. Was ik een ADHD-hond*. Ik was ook dronken toen ik het schreef, maar dat hoeft hij niet te weten, straks denkt hij nog dat ik een Sint Bernard ben met teveel dorst.
Toch snap ik het wel. Het rommelige karakter van mijn hoofdpersoon heeft ook mij meer dan eens op mijn hoofd doen krabben (laatst bleek dat trouwens door de luizen te komen die mijn kinderen van school hadden meegenomen, maar dat terzijde), want dat valt bijna niet te rijmen met het schrijven van een verhaal, of een stukje. Het is vechten tegen de consistentie; een hond die denkt als een kat.
En tot overmaat van ramp zag ik toevallig een tweet van Nico Dijkshoorn voorbijkomen die zich afvroeg waarom de Nederlandse hiphoppers toch altijd zichzelf als onderwerp namen en niet een derde persoon, zoals Bob Dylan dat zo goed kon. Niet dat ik een hiphopper ben, toch voelde ik me aangesproken. De zin die hiernaar volgt is eigenlijk niet voor jullie bedoeld, dus jullie kunnen meteen door naar de volgende alinea, anders wordt het ook te lang, daar heb ik laatst ook al een klacht over gehad. Ik heb het geprobeerd Nico, echt waar, maar wat ik nu doe is nu eenmaal beter dan wat ik daarvoor schreef, en dat ging ook eigenlijk over mezelf.
Ik heb het ook in de fotografie, ik ga voor dat ene shot, niet voor het verhaal. Eigenlijk schrijf ik maar wat in de hoop dat er af en toe een fraaie zin uit komt rollen.
Misschien ben ik wel een nihilistische rothond die rondholt in zijn gatenkaas op zoek naar een aaibaarheidsfactor. Kom daar maar eens om bij Roos Schlikker! Woef!
*Ik wilde eigenlijk ADHonD opschrijven, maar ik was bang dat het jullie teveel zou afleiden van het geheel.
Dit stukje delen