Proefles

Ik zou er voor tekenen eens niet mezelf te zijn, al was het maar voor een dag. Het is om gek van te worden eigenschappen te bezitten waarvan de honden nog geen droog brood lusten.
Dat waren ongeveer mijn gedachten toen ik gisteren ergens in Utrecht door een buitenwijk pufte (wegens de hete herfst).
Ik had me opgegeven voor een proefles als introductie op een peperdure cursus die mijn carriëre tot grote hoogte zal doen stijgen. Hopelijk.
Zo’n vijf minuten voor die gedachtes was ik bijna bij het juiste gebouw voor die proefles. Kriebels schoten door mijn lijf; straks zit ik in een volle klas met louter genieën en moet ik uitleggen wat ik in hemelsnaam van deze proefles verwacht. Dat ik daar als het ware naakt voor de klas sta en dat alles ineenkrimpt van de stress.
Maar er waren ook andere kriebels, kriebels die ik wel eens eerder had gehad, een soort spinnegevoel van Spiderman. Ik diepte de brief uit mijn broekzak en zag meteen wat er mis was: de datum.
Ik was een week te vroeg.
Een week.
Te vroeg.
En die brief, over die proefles, had ik al de hele dag op zak, die had ik al weken geleden gekregen.
Een week te vroeg.
Met dit weer.
Helemaal voor niks naar dit gat getogen!

Terwijl ik rechtsomkeert maakte, hoopte ik een pistool, geweer, bazooka, mortier, kernbom of iets dergelijks tegen te komen om mezelf voor eens en voor altijd voorgoed naar de eeuwige losersvelden te schieten.
Een week te vroeg. Het kon gewoon niet waar zijn. En toen kwamen dus die gedachtes op van het begin, waarom ik niet eigenschappen bezit van een ander.

Bij de bushalte zat een jongen met een dichtgevouwen krant in het bushokje. Heel irritant. Ik was een week te vroeg op de proefles en heb dan het recht op een bushokje voor me alleen, waar ik dan heel theatraal tegen aan ga leunen en passerende fietsers en automobilisten trakteer op dodelijke blikken. Na wat gedrentel ging ik naast hem zitten. Hij had hele kleine krulletjes. Ik vermoedde dat zijn haar kortgeleden nog een wasbeurt had gehad. Totaal niet interessant, iemand zijn haar, maar je moet toch wat als je een week te vroeg bent en je zit in een bushokje naast een jongen met poedelkrulletjes.

De bus kwam eraan. Waar ik bang voor was, gebeurde. De chauffeur was dezelfde als van de heenweg, nog geen kwartier geleden. Ik prentte mezelf alvast een antwoord en een glimlach in mocht hij vragen waarom ik al zo snel weer terugwilde. Hij vroeg niks.
Een vrouw met kort piekerig haar zuchtte overdreven toen ik langs haar liep.
“Warm hè?”
De vrouw wipte (van schrik?) omhoog, hikte en zei “ja, nou.”
Ik nam plaats net achter het zwenkgedeelte en raapte een Metro van de grond. De hapklarebrokkenkrant. Op de heenweg had ik een column van Tommy Wieringa gelezen, in de Spits.
Ooit zag ik Tommy optreden in Groningen, in café Koekkoek, met een koffer vol teksten. Een familielid vertelde kortgeleden dat Tommy een keer op de A-10 uit het zijraampje klom en op het dak ging liggen. Het familielid, dat overigens achter het stuur zat, vond hem ’totaal niet sporen’. Ik vond het een mooi verhaal.

Halverwege de busrit kwamen twee hockyers tegenover me zitten op een hoger gelegen stoel, aan de andere kant van het zwenkgedeelte. Vrienden vermoedelijk. Het was me op de heenweg al opgevallen dat er veel hockeylieden met het openbaar vervoer gaan, rond die tijd, in Utrecht.
De jongens bespraken het collegeleven; buitenlandse studies en de betaalbaarheid daarvan, toekomstperspectieven, vrienden met vreemde studies (‘wat moet je in hemelsnaam met filosofie in het maatschappelijke leven’) en dat soort zaken. De ene zei opvallend vaak ‘ja, dat is waar’. Hij kon wel wat argumentatiebijles gebruiken.
Ik stapte uit waar ik ook was ingestapt. Het was schemerig geworden. En rustiger. En minder warm. Ik verbaasde me over het te vervoeren volk. Moeilijk te vatten wat me nu precies verbaasde. Er was een periode in mijn leven dat ik ook veel gebruik maakte van het openbaar vervoer, maar toen had ik niet die verbazing. Wat was er nu zo anders? Het vervoersvolk? Ik?
Het geren, gebel, ge-sms, gelach, gekijk, gedenk, het gezamenlijk individu zijn. En de verschijningsvormen daarvan? Zoiets was het, en ik voelde me er niet prettig bij. En was het niet wijlen Gerard Reve die zei dat niet in fictie de overdrijving zat, maar in de werkelijkheid? Ik had moeite met die werkelijkheid daar in Utrecht. Het was zo angstaanjagend overdreven. Ook daar wilde ik wel iemand zijn die dat niks kon bommen.

In de trein was het gelukkig niet druk en had ik een plek voor mezelf. Ik ontdekte dat ik ten onterechte voltarief had betaald voor het kaartje omdat ik dacht dat mijn reductiekaart nog niet geldig was. Ook toen wilde ik dat ik iemand anders was, iemand die geen dief is van zijn eigen portemonnee. Dat ik daar nu zo vol voor uitkom, realiseer ik me nu, is misschien wel mijn bestaansrecht. Zelfspot is mijn metgezel en het zou fijn zijn als u daar enig begrip voor zou kunnen opbrengen, of op z’n minst de mondhoeken zou kunnen laten krullen.

Gisteren was dan eindelijk de proefles. Ik wist nu de weg en alles verliep zo gladjes, de weg ernaar toe bedoel ik, dat ik mij niet voor kon stellen dezelfde persoon te zijn als die vent van vorige week. Op de heenweg zat ik bovenin de dubbeldekker, die qua knie-aura-tolerantie afgekeurd zou moeten worden door de keuringsdienst van normen en waarden. Tegenover me zat een magere jongen, met een magere kop, met roodomrande ogen die een Blackberry aanrandde met zijn duim. De duim, met afgebeten nagel, vingerde zich een ongeluk op een knopje. Tot mijn schrik boog hij zijn romp helemaal naar voren om nog dieper op het gevinger te kunnen ingaan. Op een gegeven moment legde hij een hand op zijn voorhoofd. Daarna kwam hij weer overeind en het leek of hij elk moment in huilen uit kon barsten. High-score niet gehaald.

Degene die de proefles gaf, zei om de haverklap: ‘wat dat betreft’. Zijn compagnon zei om de gerstemep: ‘eerlijk is eerlijk’. Ik vond de proefles behoorlijk cool al had ik wel moeite het tempo te volgen.
Op de terugweg in de bus zat ik tegenover een bejaarde vrouw met een snor.
In de trein zat ik naast een Aziatische mevrouw die haar neusharen aan het epileren was. Schuin tegenover me zei een meisje: ‘dat was een zwart gat in haar leven, een donkere periode’.
Bij het Amstelstation aangekomen dronk ik een biertje aan de bar van dat nieuwe hippe café-restaurant naast BNR. Daar vroeg ik me af naar welke proefles ik in hemelsnaam was geweest.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , , . Bookmark de permalink.