Prei

Afgelopen zondag kwam ik in spookstad Assen terecht omdat mijn broer dat graag wilde. We gingen oude schilderijen bekijken van jongens uit Glasgow in het Drents museum. Ik snap niet veel van die sport. Iemand, vaak een of andere gek, heeft verf op een doek gesmeerd, dikwijls lijkend op een landschap met zwangere wolken en dat hangt dan aan de muur. En daar kun je dan naar kijken, zo lang als je wilt. Ja, bizar hè? Ik snap het zelf ook niet helemaal. Het heeft iets abstracts dat staren, zo’n schilderij doet weinig met je, en het heeft helemaal geen diepte. Meest wonderlijk is nog wel dat je geld moet betalen voor zoiets. Tolkijken.

Vroeger gingen we gewoon bowlen in Assen. Meestal op zondagochtend omdat het dan goedkoper was. Heerlijk woord, bowlen. Alsof er een pingpongbal uit je mond floept bij het uitspreken ervan. Als je het vaak zegt en je doet je ogen dicht, klinkt het klotsen van de houten knotsen als vanzelf in je oren. Zalig geluid, zo’n strike. Bowlen lijkt op blowen, zie ik nu.

Blowie was uitverkocht.  Op zondag nog wel, verdomme.

Over de blues gesproken, in het Drents museum klonk een live-optreden van Cuby en de Blizzards. Rurale melancholie, vooral door het raam in mijn ogen.

Mijn broer had een addertje in een graspol van een van de schilderijen verstopt. Och mijn hemel, die jongens uit Glasgow konden wel schilderen zeg. Ineens kwam de adder uit de mouw, vermomd als een slappe prei die stil op een tafel lag temidden van andere groente. Ik schrok. Die prei was echt; 3 misschien wel 4 dimensionaal. Er kwam een storm in me op: ik moest die stronk beroeren.

Op het moment dat mijn vingers de prei raakten, gingen er allemaal alarmbellen af waardoor ik bevroor. Suppoosten en bezorgde bezoekers klemden mij vast. Ik rook de prei nu van heel dichtbij en het licht ging uit mijn ogen.

Toen ik die weer opende, moest ik denken aan Kafka. Hoe een personage eens veranderde in een kever en dat hij er nog genadig van af kwam gezien mijn situatie. Ik was namelijk een kegel geworden op baan 4, nummer 7 om precies te zijn. Het zou niet lang meer duren voordat ik omver gekegeld zou worden, dacht ik en ik vroeg me af of dat ook pijn zou doen. Het leek me van wel. Ik probeerde te bewegen, maar niets hielp, ik bleef gevangen hout.

Ik werd in mijn kraag gevat door mijn broer. Of we verder gingen. Ik knikte.

Op de terugweg in de auto werden we gedwarsboomd door wegwerkzaamheden waardoor we op de oude route terechtkwamen. De bowling is er nog steeds, zei mijn broer verrukt. We keken elkaar aan en lachten.

Niet heel stijlvol, zeg maar gerust behoorlijk stram, liet ik even later de bowlingbal uit mijn vingers glippen. Stram misschien, maar dit zag er wel uit als een strike. KLOINK! Verrek, er bleef één kegel staan, heel wonderlijk. Hij wiebelde even als een pinguïn op zijn plaats alsof hij wat zeggen wilde.

Die prei was goed hè, zei mijn broer. Ja, niet normaal, zei ik, terwijl ik de tweede bal pakte om die laatste kegel eraf te rammen.

Schermafbeelding 2016-02-10 om 11.04.28

Schermafbeelding 2016-02-10 om 11.04.17

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , , , , , . Bookmark de permalink.