Onderweg

1

September 2017

Ik stond op het Centraal station in Amsterdam en de trein naar het oosten was net voor mijn neus vertrokken. Caramba. Ik moest een half uur wachten, zag ik. Een half uur zonder te kunnen zitten. Waarom zijn er geen banken meer? Mogen we niet meer zitten tegenwoordig?

Eenmaal in de trein was alles weer goed. We gingen als een mes door de landschapsboter.

Onderweg. Heerlijk. Op weg naar het onbekende. Zo moet Martin Bril zich  toch vaak gevoeld hebben. Misschien moet ik via crowdfunding geld inzamelen zodat ik kan reizen om te schrijven.

Via Amersfoort overstappen richting Ede/Wageningen. Met een andere maatschappij. Even opletten met in- en uitchecken.

In de volgende trein zit aan de andere kant van het gangpad een keurige dame te zeuren over haar vioollerares. Ze ratelt maar door. De toehoorder tegenover haar hmm-t alleen maar. De keurige dame is in de Heer. Ze had het een paar keer over muziekvoorstellingen in de kerk.

De lerares is te negatief, vindt ze, altijd blijft ze maar hameren op de dingen die verkeerd gaan. Ik hoopte dat een hogere macht haar de mond zou snoeren. Haar voeten waren lang, maatje 43 schatte ik.

Ze zei trouwens nog een keer: ‘hij piano-speelt’ in plaats van ‘hij speelt piano’. Misschien stofzuigt ze te veel, dat is ook lastig te vervoegen.

De trein stopte in Barneveld-Noord in een bocht. Dan weet u dat.

In Barneveld-Centrum stapte ik over op een bus die een tijdje bleef wachten op de juiste vertrektijd. Een man met een buitenlands accent kwam aan op de fiets, zette hem op de standaard en vroeg aan de buschauffeur hoe hij het beste naar Utrecht kon reizen, met de hele familie. De buschauffeur gaf aarzelend advies. Dit is mijn eerste dag, zei hij. De man die naar Utrecht moest, vroeg opeens na het advies: Eet je veel? De buschauffeur was nogal dik. Deze zei ietwat verbaasd: ‘Ja natuurlijk eet ik veel’, terwijl hij over zijn buik aaide. De man met de vraag stapte de bus half binnen en reikte hem zijn hand. Ze schudden de handen. Een gesprek om in te lijsten. Provinciaal for President!

Barneveld. Ik zag een grasmaairobot eenzaam en langzaam op een duur gazon rijden. Dat heet vooruitgang.

Veel kinderen. School was weer begonnen, las ik op een banner.

Op het infoscherm in de bus stond een waarschuwingschermpje van Windows over de informatie heen. Extreem irritant. Vooral dat niemand dat ding wegklikte.

Koeien. In de wei.

Dorpen. Heel veel dorp zag ik onderweg. Bij een bushalte, waar we een tijdje pauzeerden, stond een jongen met een T-shirt van Slayer. Zijn donkere krullen kwamen over zijn ogen, waardoor hij wat omhoog moest kijken om wat van de wereld te zien, zoals de bustijden op een paal vlakbij hem. De rock is hard hiero.

Grijze zware betonnen tegels werden door werklui op elkaar gestapeld. Prachtig geluid.

Ik zag huizen die precies leken op de huizen in Haren waar ik opgroeide! Pinksterbloemweg. Nou breekt mijn hart.

Ik bereikte de bestemming waar ik een nachtje zou logeren.

——–

2.

De volgende dag, aan het eind van de middag, reisde ik door naar Groningen.

Harderwijk. Op het station at ik een handgemaakt broodje, stond op de verpakking. De luchtvochtigheid is tropisch. Regen kan elk moment vallen.

Drie dames zitten naast me (op dit perron heb je tenminste banken). Twee zijn aan het bellen. De derde, het dichtste bij, heeft heel veel make-up op en heeft net haar telefoon weggestopt.

Verderop zit een dame, zwaar gebouwd, te roken.

In de coupe is een dame aan het bellen, in het Spaans of Portugees. Moeilijk te horen.

Deze trein heeft niks om vrolijk van te worden. Een scheidingswand van glas is bezaaid met witte stippen, dat ook nog eens wordt weerspiegeld in de ramen om me heen. Ik waan me in een ballenbak.

’t Harde. Merkwaardig eigenlijk met die apostrof ’t’. Groene thee, zegt u? Nee, ik zei, apostrof thee.

Het militair schietterrein is levensgevaarlijk, lees ik op een groot bord, maar ook mooi. Het ziet er zelfs vredig uit. Zand met sparren. Het doet me denken aan mijn jeugd, dat ik met mijn broer in het bos speelde bij mijn grootouders in Zuidlaren.

Maisvelden langs het spoor. Heel hoog.

We passeren net een brede rivier. De IJssel. En een rangeerstation met heel veel stilstaande wagons.

Op station Zwolle ruik ik koeienstront.

Even later in de trein ruik ik het ook weer. Bah.

Twee jonge dames, alto’s met dokter Martens schoenen, zijn aan het kaarten. Pesten. Ze kunnen niet schudden. En delen ook niet. Ze hebben wel lol. Degene bij het raam wint steeds. Ik vraag me af hoe oud ze zijn. Zeventien? Ik zou het graag willen vragen, maar ik durf niet. Ik heb zin om de kaarten voor ze te schudden.

Op station Groningen neem ik een stadsbus naar mijn moeders huis. Als ik een kwartier later uitstap en op de bushalte terugloop, zie ik de dames van het pesten achterin zitten. Ik wist niet dat zij ook in deze bus zaten. Het voelt als een nederlaag dat zij nog verder de Groningse jungle intrekken dan ik.

 

3.

Terugweg. Ik zit in de stadsbus naar het centraal station samen met mijn moeder.

Een jonge vrouw met een tweeling in een dubbel zo brede kinderwagen komt de bus ingestapt samen met haar schattige dochter die een zonnebril draagt. Ze praat Fries tegen haar kinderen.

Wederom gedoe in de bus dat de ene buschauffeur wel op de Grote markt stopt (empathisch) en anderen niet (bureaucratisch) omdat het casino is afgebrand.

Islamisering in de bus. In mijn hoofd bedoel ik. Misschien moet ik Geert even bellen dat het erger is dan hij denkt. Ik dacht namelijk dat er twee dames met een hoofddoek voor me zaten, maar dat bleek gewoon de kleurenschikking te zijn van de stoelen.

In de trein. Een coupe vol met vrouwelijke studenten. Achter me versta ik steeds vagina’s als ze pagina’s zeggen. Ze komen allemaal uit het Gooi, zo te horen. Streepjesblousjes. Keurig.

Hollandse wolkenluchten. Tot zo ver het oog reikt. We doorklieven een schilderij uit de middeleeuwen. Onveranderlijkheid versus de smartphone. Kijken naar dat prachtige kalme natuurgeweld en een seconde later iets op internet lezen. Zo gaat dat.

Naast m’n moeder in de trein. Doe ik haar tekort als ik dit zit te typen? Ik heb niet alle aandacht voor haar.

We rijden Amsterdam Oost binnen, wat ik altijd mooi blijf vinden. Ik zeg dat tegen mijn moeder. Niet veel later vertelt mijn moeder dat een andere moeder van iemand die we beide kennen nog zo’n drie maanden te leven heeft. Haar dochter huilt zowat iedere dag omdat ze zo close is met haar.

Tranen wellen op in mijn ogen. Ik had het liever niet gehoord, zo op het einde van dit verslag.

Het begon zo goed.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , , , , , , , . Bookmark de permalink.