Mollen in Hellas

Ik las een krachtig betoog van Ewald van Engelen die de leugens over Griekenland ontkracht. Zo zouden Grieken bijvoorbeeld lui zijn, misschien wel aartslui.

Terwijl ik het stuk las, moest ik opeens denken aan een mooie vakantie op het eiland Chios. Het was weliswaar in mei, maar was het smoorheet, boven de 35 graden. Ik had het er maar moeilijk mee en ik dankte de Griekse goden voor de wind die er gelukkig nog waaide anders was ik waarschijnlijk bezweken.

Memorabel was onze tocht naar de dichtstbijzijnde stad vanaf onze resort. Een slordige 5 kilometer.

Terwijl ik me beklaagde over het piepen en zwabberen van de buggy en het zout in mijn ogen, doemde in de verte een scène op die de verbeelding tartte. De weg liep flauw omhoog en aan de overkant gaapte een groot gat in de beige betegelde stoep met vier blauwe mollen eromheen. Mollen zo groot als beren. Het zweet klotste ervan in mijn oksels.

Wat waren die mollen aan het doen, in dit helse daglicht? Eentje stond rechtop met een schep voor zich. De anderen zaten half voorovergebogen aan de rand van de afgrond. We kwamen dichterbij en ik was bang dat het gepiep van dat irritante voorwiel de mollen zou afschrikken. Maar ze hadden geen oog voor mij of mijn dochter, ze gingen helemaal op in hun graafwerk. Ik smolt bijna van medelijden terwijl ik ze langzaam passeerde, want het waren geen jonge mollen, het waren mollen zo oud als mijn opa. Bejaarde mollen. Over de datum.

Diep getekende gezichten hadden ze, waarschijnlijk van jarenlang graven in de buitenlucht. Ze hijgden en gromden van het zware werk. De grond was bikkelhard, rondom het gat lagen pikhouwelen in allerlei maten. In Nederland zouden deze arbeiders hitteverlof hebben gekregen of een beroerte, maar kennelijk was het in deze regionen normaal dat ouderen van dagen zich uit de naad werkten.

Ik voel me altijd een beetje bezwaard als het contrast tussen de toerist die ik uithang en de lokale bevolking aanvoelt als een onoverbrugbare kloof. Het was begrijpelijk geweest als ze mij een afgunstige blik hadden toegeworpen, maar wellicht hadden ze geleerd mij te zien als een zak met geld dat ergens in deze contreien werd verstrooid. Ik stikte bijna als ik naar die strak zittende dikke katoenen overalls keek. Hoe hielden ze dit vol? Zweet gutste van de voorhoofden. De mol met de schep deed zich tegoed aan water.

Achteraf, dit tafereel speelde zich af net voordat de Europese pleuris uitbrak, hoop je dat die mollende mannen harde valuta in het gat hadden gevonden waarmee ze generaties lang vooruit konden.

Of een nieuwe economische mythologie.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , . Bookmark de permalink.