Haren

Ik ga niet graag naar de kapper. Ik ben er in meerdere opzichten te stug voor.
Vorige week besloot ik tijdens mijn vakantie naar mijn oude kapper Onnes te gaan in Haren, waar ik opgroeide. Eigenlijk zou ik er nooit meer heengaan nadat een kapster in opleiding mij zowel in mijn linkeroor als in mijn rechtoor knipte, met bloed, pleisters en consternatie tot gevolg. Meneer Onnes himself maakte het karwei zelf af nadat hij haar had uitgefoeterd. Ik durfde drie dagen niet in de spiegel te kijken, zo kort was het geworden.

De schrik sloeg me om het hart toen ik de zaak binnenliep. Weer van dat jonge grut dat het nog moest leren. Terwijl ik een Nieuwe Revu pakte hoorde ik opeens een mannenstem zeggen: Kan ik u helpen? Ik keek op.
Ik twijfelde nog even, maar kon niet anders concluderen dat deze man Onnes himself was. Alhoewel. Dit exemplaar was veel kaler en had een enorme buik.
Hij begon mijn haar te kammen en nat te maken. Na een paar minuten was het duidelijk dat hij mij niet herkende en niet in mij geïnteresseerd was. Gelukkig maar.
Bij het kammen kreeg ik het al meteen benauwd. Hij leidde overduidelijk aan Parkinson of iets drankgerelateerds. In elke armbeweging zat een lichte schok. In zijn hand een constante bibber alsof de schaar van lood was. En hij ademde hij als een oud paard. Deze man mocht helemaal niemand meer knippen van de arbeidsinspectie!
Mijn oor gaat eraf, dacht ik.
Haren Scissor Massacre.
Kennelijk had hij wel vaker met dat schaartje gehakt, want mijn oren bleven gek genoeg heel. Om mij niet te verminken leunde hij voortdurend met zijn hand tegen m’n hoofd om rechte lijnen te kunnen knippen.
Het was ongemakkelijk mezelf en hem in de spiegel te bekijken. Twintig jaar geleden zat ik daar ook, op precies dezelfde plek, en knipte hij mij ook.
Toen.
Nu.
Waarom wilde ik naar deze kapper? Zo prettig was het helemaal niet.

Waar ik woonde, vroeg hij opeens.
In Amsterdam, zei ik en voordat ik kon zeggen dat ik wel in Haren had gewoond, zei hij:
“Amsterdam? Daar ken je ja gain ain.” Of iets dergelijks. Hij bedoelde in ieder geval, hoe kun je daar nou wonen, want daar kent niemand je?
Dat dat nu juist een van de voordelen is van in een grote stad, ging ik hem maar niet uitleggen.
Als klap op de vuurpijl kreeg ik na het betalen ouderwetse lolly’s mee. Die propte hij in m’n linkerbroekzak. Ik begrijp uw reactie, ik kon het zelf ook niet geloven. Ten eerste dat hij überhaupt met lolly’s aan kwam zetten (zo jong zie ik er nou ook weer niet uit), maar ze dan ook nog in mijn broekzak proppen. En niet eentje, nee drie stuks!
Buiten herinnerde ik me dat hij dat vroeger ook al deed, dat die lolly’s een van de redenen was dat wij daar heen gingen.

Een dag later liep ik met mijn moeder in het centrum van het dorp. Weer bekroop me dat gevoel van aan de ene kant blij te zijn geen oude bekenden tegen te komen, maar daar tegelijkertijd ook teleurgesteld over zijn. Net zoiets als je verjaardag niet willen vieren, maar dan balen als er werkelijk niemand je feliciteert.
Ineens gebeurde er van alles binnen een paar sekonden, terwijl ik gewoon doorliep alsof er niks aan de hand was.
Ik herkende haar namelijk meteen.
De laatste keer dat ik haar zag stond ze bij onze voordeur en vroeg ze of ik met haar wilde spelen. Er was een tijd dat ik ook heel erg graag met haar wilde spelen, totdat ik hoorde dat ze ook heel veel met een ander had gespeeld tijdens een schoolreisje waar ik wegens ziekte helaas niet bij kon zijn.
“Nee, ik kan niet,” zei ik toen.
“O, jammer,” zei ze waarschijnlijk.
Mijn moeder vroeg destijds wie dat was en ik zei: Heleen.
“Maar die gaat morgen toch weg?”
Haar ouders hadden het dwaze plan opgevat ergens anders te gaan wonen.
“Ja.”
“Hoe kun je nu zeggen dat je niet kan? Wat ben je voor iemand? Je moet haar achterna lopen want je ziet haar misschien nooit meer. Daarom wilde ze natuurlijk met je spelen.”
Ik kan me niet meer herinneren of ik nog buiten ben geweest, of ik haar nog gezien heb. In mijn herinnering heb ik haar voor het laatst gezien in de deuropening van de voordeur.
Dat flitste allemaal door me heen terwijl haar moeder die naast haar liep hoorde zeggen, hé daar heb je Albert. Het kan haast niet anders of ze moet toen hebben omgekeken.
Misschien had mijn moeder wel gelijk met de vraag wat voor iemand ik eigenlijk ben.
Ik had natuurlijk even een praatje moeten aanknopen en toen had ik natuurlijk mee moeten gaan spelen. Vooral toen.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , . Bookmark de permalink.