FEBO

Sommige dingen zijn irritant onveranderlijk. Ouder worden bijvoorbeeld. Of bepaalde cafés. Afhankelijk van hoeveel je hebt gedronken, denk je dan soms: was het wel 10 jaar? Was het niet gisteren? De tijd vergeet soms te vliegen.

Ik dronk met vriend M. Whisky. Op de Nieuwmarkt. Over onveranderlijk gesproken.

The Cotton Club. Ik heb me er nooit in verdiept, waar die naam vandaan komt. Ik associeer het vooral met zwarte slaven. Een jazz-club lees ik net op Wikipedia, in New York tijdens de drooglegging, met voornamelijk zwarte muzikanten, waar eerst alleen maar blanken naar binnen mochten.

M. en ik spraken over de kunst van de verandering, het verval, de vorm. Het was zoals gewoonlijk meer een monoloog van hem, maar goed. Op een gegeven moment zei ik iets heel belangrijks, waarop M. meteen zijn smartphone pakte en het woord ‘omvormen’ noteerde in een digitaal archief. Dat deed hij vaker, sleutelwoorden noteren, maar meestal vergat hij de context na een tijdje weer.

Een kroeg eerder vertelde ik hem over een column van Martin Bril die ik echt wonderschoon vond, over een parkeerplaats, in de duinen. Een kunstwerk dat ingelijst zou moeten worden en opgehangen in het Stedelijk museum, over de schoonheid van een leeg parkeerterrein, waar stukjes gras door het asfalt omhoog steken. En een gigantische regenbui. Het goeie aan zijn stuk vond ik vooral het ontbreken van beeld, terwijl tijdens het lezen de foto (van mij) al voor me opdoemde. Ik moest het stuk naar M. mailen, wat ik waarschijnlijk ga vergeten.

M. vertelde mooie verhalen over een gigantische berg met boeken waarin hij een keer verzeild was geraakt, samen met Godfried Bomans. Hij had ook 6 kunstwerken gevonden die 40 jaar gerijpt hadden in een industrieel sprookje. Ik liet nog een foto zien van een bootje aan de Hobbemakade die Christo eigenhandig had gehuld in oranje zeil. Al pratende kwamen we tot grote hoogtes in onze creatieve carrière, alleen de pretentie had ons een loer gedraaid, waardoor we kostbare tijd hadden verloren. M. zei dat ie soms wilde dat het maar gedaan was en dat ie soms nog miljoenen jaren door wilde. Vooral dat miljoenen vond ik fantastisch.

Ik wilde naar de FEBO. Honger als een paard.

Terwijl ik een satékroket verorberde, zei M. smalend: ‘Dit is wel een uitdaging hè?’ ‘Wat bedoel je?’ vroeg ik. ‘Dat je een stukje schrijft over de FEBO.’ Nou, dat zullen we nog wel zien, dacht ik.

Ik herkende een medewerker, chef Vet, die vermoedelijk ter aarde is gekomen via een snackluikje. Mooie kerel, heersend als een generaal over de toeristen. Over die luikjes gesproken, mijn hemel, ze kunnen nu niet meer opengetrokken worden. Het ging nu met een knop waar je op moest drukken en dan klapte het luikje open. Ik kon wel janken. De charme van het luikje opentrekken (mooi geluid!) was opgelost in digitale efficiëncy.

De volgende ochtend ging ik met mijn dochter de fietstocht naar haar middelbare school oefenen. Overheerlijk weer. Op de terugweg stelde ik voor dat we een ijsje gingen eten. Softijs. Goed middel tegen mijn kater. Bij de FEBO op de Ferdinand Bol kochten we er eentje.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , , , , . Bookmark de permalink.