Enorme dorst

 

“Het is toch wat, “dacht Berend, “ik zou mezelf geen cent meer geven.”
Berend doelde op het gegeven dat hij nog steeds leefde. Het afgelopen jaar (of langer al) had hij voortdurend het idee dat hij ‘s ochtends niet meer wakker zou worden. Net zoals je aan het weer merkt dat de lente eraan komt, zo had Berend het gevoel dat het zwaard van Damocles elk moment kon vallen. Hij werd er een beetje moedeloos van dat het nog steeds niet gebeurd was.
Er is niet veel fantasie voor nodig je voor te stellen dat het afgelopen jaar niet de meest enerverende was uit zijn leven. Anderzijds kon je ook zonder veel risico beweren dat de meeste jaren van Berend niet bijster enerverend waren. Maar goed, ieder zijn talenten.
Berend richtte zich op in z’n bed en krabde op z’n hoofd.
“Godver, wat stinkt het hier,” ontviel het hem.
Na een misselijkmakende zoektocht die nog geen vierkante meter bestreek, haalde Berend een broodje shoarma onder z’n bed vandaan. Het is dat Berend weinig tot geen oog heeft voor moderne kunst, want de kleurenpracht van de schimmels was letterlijk en figuurlijk adembenemend.
Berend kokhalsde zich een weg naar de keuken en trapte met z’n rechtervoet op het pedaal van de vuilnisemmer. Terwijl de schimmels zich al overgaven aan de zwaartekracht zag Berend tot z’n afgrijzen dat de emmer overvol was, waardoor het broodje op de grond viel samen met een koffiefilter vol met koffieprut.
“Godskolere,” gromde Berend, “heb ik dat weer.”
Zonnestralen kwamen de keuken binnen, langs de gerafelde theedoek die voor het raam van de deur hing.
Voor het eerst in lange tijd lonkte de buitenwereld naar hem.
En tevens voor het eerst in lange tijd besefte hij wat voor ongelooflijke smerige zooi het in z’n huis was. De kranten, de afwas, de peuken, de bierblikjes, de kleren, de ramen, er was bijna geen plekje waar het niet smerig was.
“Tering,” mompelde hij, “welke malloot heeft dit op z’n geweten?”
Hij maakte een paar stappen richting de kamer en zag een open plek op de tweezitsbank. Kennelijk de plek waar hij gewoonlijk zat. Naast de plek van de voeten stond een bruinrood krat bier. Erop lag een afstandsbediening.
Op de een of andere manier kreeg hij er enorme dorst van.
“Wat was ik eigenlijk aan het doen?” dacht hij.
Na het opmerken van een fluim groen schimmel aan z’n duim, wist hij het weer.
“Godskolere,” zei hij wederom bij het zien van de koffieprut en de andere stoffelijke overschotten.
Er zat natuurlijk niks anders op dan een bezem of een blik en veger te pakken, maar Berend deed stevig zijn best dat idee te onderdrukken.
“Eerst maar eens douchen,” zei hij en glimlachte er bij.
Het krullen van de mondhoeken ging over een bulderende lach. Het geluid waar zijn onderbuurvrouw zo’n hekel aan had. Ze schrok er altijd zo van. Nu verbrandde ze haar lippen aan de hete thee.
Ze slikte een vloek in en keek boos naar het plafond.
“Welke malloot, ha ha, wat voor een imbeciel moet dat wel niet geweest zijn!?” bulderde Berend terwijl hij de badkamer binnenliep.
Het lachen verging hem snel bij het zien van de troep in de douche. De badeendjes, vieze handdoeken, schone handdoeken, de bezem, de overvolle prullenmand, lege shampooflesjes en andere prullaria werden in de kamer gegooid.
De kranen werden open en weer dicht gedraaid. Hij bracht zijn hoofd langs de deur en tuurde de kamer in:
“Badeendjes? Hoe kom ik hemelsnaam aan badeendjes?”
Een geel exemplaar met een rood snaveltje lag op z’n zij vlak naast de stoel. Aandoenlijk bijna. Berend slikte: wat een lief eendje.
“Geen idee,” dacht hij, “echt geen idee hoe ik daar aan kom.”
De kranen werden open gedraaid.
“Echt geen flauw idee,” mompelde hij.
Dat douchen, dat had hij dus veel eerder moeten doen. Hij pakte een stuk zeep en schuimde zich in van top tot teen. Van de geur die er van opsteeg moest hij kokhalzen.
Dat inzepen, dat moest hij maar nooit meer doen, dacht hij. Waar was het eigenlijk goed voor? Schoon werd je er volgens hem niet van, je stonk alleen een uur in de wind, net als die akelige oude vrouwtjes die hij vaak tegenkwam in de tram.
Wegens het vooruitzicht dat hij na de douche zijn huis moest gaan opruimen, duurde het een eeuwigheid voordat hij de kranen weer dichtdraaide.
Maar omdat hij op den duur nergens anders meer aan kon denken dan aan het opruimen, breide hij er een eind aan, niet wetende dat hij bijna een uur onder het stromende water had gestaan.
Met de handdoek over zijn hoofd wrijvend liep hij de douche uit en gleed uit over de koffieprut en het verrotte broodje shoarma. De onderbuurvrouw schrok wederom. Berend kwam vloekend overeind en streelde over zijn rechterbil. Als Berend twee dagen later naar die bil had gekeken had hij een grote blauw paarse vlek kunnen zien, eentje om trots op te zijn, maar Berend keek nooit naar zijn billen, ook over twee dagen niet.
De doffe pijn was nog tot daar aan toe, het ergste was dat hij linea recta naar de douche moest om de viezigheid van zich af te wassen. Zijn bilnaad werd grondig gereinigd met zijn rechterhand en hij nam zich voor dat vaker te doen, zijn bilnaad grondig te reinigen met welke hand dan ook, want hij werd er vrolijk van. En zo leer je nog es wat op je ouwe dag, grinnikte Berend.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in Berend Nachtegaal, Proza. Bookmark de permalink.