Droste

Laatst las ik een huiswerkopdracht door van mijn dochter. Voor een creatief vak (CKV) moest ze een scenario schrijven. Het verhaal dat ze had bedacht ging als volgt: Een meisje wordt door haar moeder wakker geschud omdat ze veel te laat is voor school. Haar vriendinnen uit de klas vragen zich af waar de hoofdpersoon toch blijft. Als ze eenmaal op school is, loopt ze de les CKV binnen en de juf vraagt of ze haar scenario al af heeft. Het meisje overhandigt het scenario aan de juf die het meteen gaat nakijken: Ze krijgt een 10!

Ik moest lachen. “Leuk verhaal,” zei ik tegen mijn dochter, “goed gedaan”.

Omdat ik nog niet helemaal wakker was, deelde ik mijn andere gedachten niet.

In mijn studententijd was ik begonnen met het schrijven van korte verhalen (en gedichten). Via een vriend van die tijd, werd ik op een dag uitgenodigd om een verhaal voor te lezen voor het radiostation van de stad Groningen, OOG Radio geheten.

Omdat ik geen keuze kon maken uit de bestaande verhalen, de meeste waren ook te lang, besloot ik om een verhaal voor te lezen over een jongen die uitgenodigd wordt om een verhaal voor te lezen op de radio en halverwege een hoestbui krijgt waar hij niet meer uitkomt. Hij stoot daarbij de koffie van de dj om die hartgrondig vloekt.

Het werd natuurlijk een spetterend optreden daar bij OOG, op een gloeiende plaat.

U begrijpt mijn verbazing dat mijn dochter en ik ongeveer hetzelfde idee hebben bij een opdracht. Heeft zij dat geërfd? Moet haast wel. En als het genetisch is, van wie heb ik het dan? Ik dacht dat ik origineel was. Mooi niet dus.

Toch voelde ik ook een angst omdat ik haar meer gun dan alleen haar geërfde creativiteit. Veel meer. Ze moet dat erfdeel gebruiken als springplank naar ongekende hoogtes, waar de lucht ijl en hemels is! En onbereikbaar. Voor mij althans.

Ik was begin twintig toen ik dat radioverhaal had bedacht, zij is nu twaalf.

Toen ze vanmiddag thuiskwam, vertelde ik het verhaal van die radio-uitzending. “LOL,” zei ze. Dat ik zo verbaasd was, snapte ze niet helemaal, want er waren heel veel mensen die dat deden, zei ze.

We lijken op elkaar, zei ik. Ja, dat weet ik, zei ze.

We liepen even later in de kalme motregen naar de bieb toe, terwijl ze onderweg foto’s maakte.

Bij binnenkomst zei ze opeens: “Je kunt helemaal niet verliefd worden op een robot.” De bibliotheek had een robotthema en overal hingen prikkelende uitspraken. “Een robot heeft geen ziel,” zei ze “en is door de mensen gemaakt. Dus.”

Bij de inleverautomaat hing een vlaggetje met de uitspraak: Robots hebben de toekomst, kinderen niet. Ze tikte erop met haar vinger. “Deze vind ik ook héél stom.” Een vrouw naast ons glimlachte naar haar. Vera keek beduusd.

Ik gaf haar snel een knuffel en zei: “Jij hebt ook toekomst hoor.” “Zeker,” zei de vrouw, “anders hebben we allemaal geen toekomst meer.”

Was ik toch weer ontroerd, maar dit keer liet ik het niet merken.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , , . Bookmark de permalink.