Campingblues 3

Campingblues 3

Ik stond in de wc van het huisje te plassen en was bezig met de afronding totdat ik opeens het geluid hoorde alsof ik net was begonnen, waardoor ik hevig schrok: help, dit klopt niet! Het duurde even voordat ik doorhad dat deze wc mij in het ootje nam. Hij deed een soort naspoeling. Toevallig vertelde T. de volgende dag dat de wc inderdaad na enige tijd nogmaals spoelde.
Waarom vertel ik dit? Geen idee. Het zintuiglijke ervan? Of dat schrikken gewoon fijn kan zijn?

Terug bij de stoel, voor het huisje, miste ik het gekwaak van kikkers dat ik gewend was uit mijn jeugd in zulke broeierige nachten als nu.

—–

Vandaag is er voor het eerst in dagen wind. Zuchten. Het komt en het gaat. Alsof onderaan de berg een reus ligt te slapen. Het is bijzonder prettig in ieder geval.

Onze Franse buurjongen is nogal dik. Hij is altijd alleen. Ook in het zwembad praat hij met niemand. Zijn moeder heb ik er nog nooit gezien, die zit altijd voor het huisje. Een vader, een man, is er niet.
Hij zou goede bommetjes kunnen maken, maar dat doet hij niet. Hij springt erin zonder op te vallen en zwemt stilletjes, half onder water.
Je zou kunnen zeggen dat hij amper bestaat, sociaal gezien. Ik vroeg aan T. of hij wist dat er een buurjongen was. Dat hij hem wel moest begroeten. T. vond dat niet nodig omdat hij geen Nederlander was. Je kunt gewoon ‘bonjour’ zeggen, zei ik.

Gisteravond verbeeldde ik me dat de stank op het terras bij de bar afkomstig was van een grote harige hond (Sint Bernard?) die vlakbij lag te suffen. Maar zojuist liep een mevrouw (trainingsbroek, sigaret, slome blik) met diezelfde hond voorbij het huisje en rook ik dezelfde geur. Had ik toch gelijk.
De eigenaren ruiken niet meer wat ik ruik, bedacht ik me. Op zich goed geregeld van de neus, nare geurtjes verdwijnen vanzelf. Hoe zit dat eigenlijk met andere organen? Of het hart?
Verdwijnt de liefde als je te lang in de buurt van dezelfde personen blijft? Misschien. Het kan in ieder geval geen kwaad om zo nu en dan uit elkaars buurt te blijven.

Na het avondeten gingen T. en ik met de auto bierflesjes wegbrengen, een kilometer verderop.
De gifgroene glasbak, die leek op een Minion omdat het gat voor de flesjes wit omrand was, bleek helemaal vol te zitten. De grond rondom de bak lag bezaaid met stukken glas, waarschijnlijk van vele jaren glasbakgebruik. Het was misschien niet de bedoeling, maar ik werd er wat triest van.
We deden de radio aan op de terugweg. Niet lang daarna zongen we beide heel hard, terwijl we stilstonden naast het huisje: “I’m weak, but what’s wrong with that?!!”
Een tekst naar mijn hart.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags . Bookmark de permalink.