Bloed

Gisteren rond middernacht klonk er een onmiskenbare klap van een aanrijding. Ik fietste langzaam voorbij en zag dat 112 niet gebeld hoefde te worden. Beide bestuurders stapten snel uit en stonden elkaar zwijgzaam aan te kijken zoals boksers doen in de ring vlak voor de wedstrijd. De vermoedelijke dader zwichtte als eerste en maakte Italiaanse handgebaren naar de schade. Een jonge vrouw stapte uit met een hand theatraal op haar voorhoofd. Geheel overbodig zei ze nog “auw”. Een nieuwsgierige taxichauffeur kwam langszij en stopte. Ik fietste weer verder.

Vanochtend stond ik te wachten en te koukleumen bij een stoplicht. Zonder lawaai te maken ging een tiener met zo’n lange slaapzakjas tegen de vlakte. Ze bleef een aantal sekonden liggen alvorens ze omhoog krabbelde en trekkebeende terug naar het fietspad. De schade leek mee te vallen. Ze huilde wel toen bezorgde mensen vroegen hoe het ging. Sommigen sloegen een arm om haar heen. Gewaarschuwd door haar val deed ik het rustig aan.

Bij de brug over de Amstel deden alle fietsers het rustig aan. De gladheid leek nu algeheel doordrongen. Over de top van de brug gekomen zag ik een samenscholing. Er werd in de remmen geknepen. Foute boel, dat voelde je meteen. Er lag een fiets midden op de weg. Toen ik de onheilsplek passeerde zag ik de bestuurder liggen, naast zijn hoofd een grote plas bloed. Zo veel en zo donkerrood dat ik de dood bijna voelde grijnzen. Ik stopte, vloekte en keek om. Iemand telefoneerde. Een ambulance kwam hard aangereden van de tegengestelde richting, en passeerde met hoge snelheid. Er was kennelijk meer aan de hand.

In de plas bloed zaten een soort van luchtbelletjes. Zo groot als knikkers. Het gezicht van het slachtoffer keek mijn richting op, al zal hij niet veel gezien hebben. De ogen stonden in paniekstand, zijn adem kwam met korte stoten uit zijn half geopende mond gezet alsof hij aan het rennen was, zijn wang zat stijf tegen het natkoude zwarte asfalt geplakt, zijn hand drukte op de andere wang alsof hij bang was dat zijn hersenen eruit zouden stromen als hij losliet, daarbovenop lag een andere hand, met handschoen, van een helper. Het leven eromheen ging al na enkele meters in volle vaart verder. Er fietsten mensen voorbij die helemaal niks in de gaten hadden. Doodnormale ochtendspits.

Ik fietste verder, denkend aan hoe het zou aflopen met die man. Of hij naderhand nog contact zou opnemen met de barmhartige Samaritanen en hoe zo’n contact dan zou verlopen. Bloemen? Ontvangst in het ziekenhuis? Een ‘belletje’? En waarom flitste er door me heen dat die man een sukkel was om daar zo op straat te liggen bloeden als een rund. Je bloedeigen bloed moet je vooral binnenhouden, dat laat je niet zomaar lopen.

Het zit me nog steeds dwars, dat bloed. Ik zie het nog steeds voor me, met die luchtbellen. Zo ’s ochtends ben ik niet bestand tegen bijna-dood ervaringen.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column. Bookmark de permalink.