B.

De vriend van mijn moeder heet Bé, een afkorting van Beshet. Midden jaren 70 werd hij van Turkije naar Groningen gehaald als gastarbeider. Toen ik hem leerde kennen, begin jaren negentig, vond ik het irritant dat hij zo beroerd Nederlands sprak. Later raakte ik daar aan gewend.

Hij zit nu op een gesloten afdeling in een verzorgingshuis te Assen. Praten gaat al bijna niet meer. We gingen met mijn kinderen en die van mijn zus naar hem toe. Bij binnenkomst zei mijn moeder dat ze nu waarschijnlijk aan het eten waren. Dat bleek ook zo te zijn. Door het kader van een deur zag ik hem ineens, in een rolstoel, ietsje uit de kring. Hij staarde wezenloos in mijn richting. Mond half open.

Handen schudden bleek ook moeilijk. Mijn dochter kreeg haar hand niet terug en ik hielp haar even om hem los te maken.

Een vriendin van vroeger dacht dat hij B. heette, alsof er ook een vriend A. was of C. We moesten daar destijds hard om lachen. Nu lijkt de punt meer symbolisch.

We kregen drinken van een zuster die nogal innig met hem was, waarmee ze leek te zeggen dat hij goed en warm werd verzorgd. Als ze tegen hem praatte, hield ze zijn hand vast. Ze gaf hem zelfs een knuffel en zei: “Ja, wij houden van onze bewoners hoor.” “Wat een lieve zuster hè?” zei ik tegen mijn zoon T. om de ontroering van me af te praten. Hij knikte.

Standbeelden voor de zusters.

’s Avonds, nadat T. zijn tanden had gepoetst, vroeg ik hem hoe hij het had gevonden bij opa Bé. “Viel wel mee,” zei hij. “Hoe bedoel je dat?” “Hij wordt wel weer beter,” zei hij zonder twijfel. Ik vroeg hetzelfde aan mijn dochter V. “Ik weet niet of het het goede woord is,” zei ze, “maar ik vond het indrukwekkend.”

De kinderen gingen een rondje maken op de afdeling en bij terugkomst vertelden ze dat een bewoonster T. had aangeklampt omdat hij op iemand leek. Ze was vrijwel meteen gaan huilen en vroeg of ze haar alsjeblieft mee naar buiten konden nemen, wat ze gelukkig niet gedaan hadden. Alhoewel.

One flew over the cuckoo’s nest.

We gingen naar buiten, mijn zus wilde frisse lucht. Naast het complex ligt een klein bos waar we rustig een rondje wandelden. Het was er heerlijk koel. Af en toe slaakte Bé een kreet, waarvan niet duidelijk was wat het betekende. Soms leek er een hele kleine grijns op zijn mond te komen.

Mijn zus pakte toen we stilstonden bij de balie zijn hand vast: “Het komt goed,” zei ze “het komt goed. Niet bang zijn.” Peptalk, ook voor zichzelf vermoedelijk.

De knuffelzuster vertelde dat er ook een andere zuster werkte die half Turks was. Dat trof immers, want dan kon hij ook in die taal converseren. Ze noemde haar naam en vroeg aan hem of hij haar ook lief vond, net zoals ik dat wel eens vraag aan mijn kinderen.

“Nee!” zei hij stellig.

We barstten allemaal in lachen uit, even bevrijd van de sores.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , . Bookmark de permalink.