Als je zoals ik weleens in de kroeg komt, hoor je soms verhalen waar je niet op zit te wachten. Zo was ik eens getuige van een barman die tegen een stamgast vertelde dat zijn vader de nacht ervoor was overleden. Vervelend voor hem, maar ik wilde gewoon even in een glas duiken en verder niks. Ongewild werd ik toch een dodelijk verhaal ingezogen. Aanvankelijk deed ik of ik niks hoorde en ging ik op in de schuimbubbeltjes van het bier, maar op den duur kreeg ik een diep medelijden met de barman. Hij vertelde hoe hij worstelde met zijn vader. De treurige taferelen werden weerspiegeld in de bodem van mijn glas als een rauwe documentaire die nog dagen in je maag blijft zitten; een zoon met een krakkemikkige pa die hij noodgedwongen verzorgde omdat hij de enige was met wie zijn vader nog contact had.
Ik wilde de barman uiteindelijk troosten met een instemmende knik of een knuffel. Jammer genoeg had hij daar geen oog voor. Zelfs bij het tappen van een nieuw biertje voor mij ging hij gewoon verder met zijn treurzang. Het lijden werd op een nuchtere wijze ontrafeld. Zo gaan die dingen, er was niks meer aan te doen. De dooddoeners zeg maar. Helemaal op het einde, terwijl zijn vader tegen de ochtend zijn laatste adem uitblies, zag de barman een vallende ster. Een kippenvelmoment voor hem, zo zei hij. Hij vatte het op als een teken van hogerhand. Ik fronste mijn wenkbrauwen. Eerst die nuchterheid en dan dat. Ik kon het niet rijmen. Al gauw werd me duidelijk dat het zogenaamde teken van boven hem had getroost. En wie was ik om dat te ontzenuwen?
Ik nam nog maar een slok en dacht aan de keren dat ik een vallende ster zag. Alleen die ene keer in het dorp waar ik opgroeide, toen ik bij een jeugdliefde was geweest en terug naar huis fietste in euforische stemming, is me bij gebleven. Nu ik er zo aan terugdenk was dat ook wel een bijzonder moment. Ik vroeg me af wat de gevoelens waren geweest bij de barman als de ster niet gevallen was? En of hij wist dat het geen ster was maar ruimtepuin dat de dampkring toucheerde? Het deed er ook niet toe. Ieder zijn waarheid. Ieder zijn troost.
En nu, pal naast me, maanden na het verhaal van de barman, op het terras van Kriterion, zitten twee mannen ook te praten over een dode vader. De zoon spreekt ronduit over hoe het gebeurde tegen de ander. Ze drinken bier. Een mooie vrouw met donkerbruine krullen komt van rechts aangelopen en geeft de ongelukkige man een ferme knuffel.
Er is nuchterheid, een zekere afstand tot de dood, maar ook humor. De zoon is erg tevreden over zijn speech.
Kanker, chemo en alternatieve manieren om te overlijden passeren de revue, zoals het drinken van drie flessen wodka, pal achter elkaar welteverstaan.
En hoe je kan omgaan met de kist, wie er in aanmerking komen om te duwen. Ze maken er grapjes over. Het siert hen.
Na drie dagen gaat het lijk stinken, hoor ik. Gasvorming.
De vriend vertelt nu over een andere zoon die de complete boekverzameling van zijn vader bij het grofvuil zette na het overlijden. Een statement.
Ze bestellen nog een drankje. Ik weet niet meer wat ik daarna deed, waarschijnlijk heb ik nog een Leffe Blond gedronken en ben naar huis gefietst.
Dat nu van Kriterion is ook alweer maanden geleden. Net als bij het verhaal van de barman weet ik niet hoe ik moet afronden. Meestal dient het einde zich vanzelf aan, ontstaat de afronding al schrijvende, als iets organisch. Kennelijk lukt dat niet met de dood.
Graag had ik Kriterion besloten met een moedig naar huis fietsen, de kop fier tegen de wind in, de dood met een kwinkslag van me aftrappend, maar het zij niet zo.
Dit stukje delen