Aardbeien met slagroom

Iedereen is naar bed gegaan.
Ik sta in de deuropening van het balkon,
met een iPad, waarop ik dit tik,
en een shagje
en een biertje.
Achter me is muziek.
Mijn muziek. Mijn favorieten.
Gehuil van een kind, aan de overzijde
vloeit zich via de echo van de binnentuin
naadloos in de melodie.
De kerkklok slaat middernacht,
hopeloos uit de maat.
Het kind, of baby waarschijnlijk,
krijst nu hysterisch.

Ik denk even aan wat anders, zoals vanmiddag
toen ik stond te koken voor het bezoek,
alleen, met mijn muziek, in mijn sas:
Zo rustgevend als je zeker weet
dat dierbaren terugkeren als ze weggaan.
En nu, na afloop, denk ik:
Is dit de kern, toppunt van individualisme,
het meest gelukkig alleen?
De baby krijst nog steeds.
Ik krijg medelijden met haar,
waarom gaat niemand naar haar toe?
Het is dan wel mooi, maar toch,
straks stikt ze, of loopt ze een trauma op.
Kom op, ouders, doe iets.
Geef troost, of zoiets.
De deur waait achter me dicht,
zonder muziek,
is het nog veel schrijnender.
Ik stap weer naar binnen.
“I wanna be adored!”, spat het uit de speakers.
Een mooi lied, alsof het voor haar geschreven is.
Ik hoop van harte als ik zometeen het balkon weer opstap
dat het gehuil gestopt is.
Dat kan toch niet anders,
zo veel lijden is niemand gegund.
Ik zal het zo laten weten als ik deze zin af heb,
maar misschien plak ik er een wc-bezoek achteraan,
dan is er nog meer tijd verstreken,
zeker gezien de druk op mijn blaas.
Ik heb goede hoop dat het daarna afgelopen is.
Tot zo.
Klaar. Ga ik nu weer naar het balkon.
Ben benieuwd.
De deur staat nu half open en ik heb nog niks gehoord.
Daar ga ik. Het regent trouwens.
Ik neem mijn shag mee, dus het kan even duren
voordat ik terug ben.
Het regent nu alom.
Het gehuil is helaas niet verstomd.
Ik kan het niet meer aan en heb de deur weer dichtgedaan.
Klotenouders.
Witte wijn, bier is op.
Chips, light. Bierbuik gerelateerd.
De deur op een kier gezet.
Hysterisch gekrijs.
En regen.
Ik concentreer me op de muziek.
Een Frans liedje. Een leuk, luchtig liedje.
Het kind haar stembanden zijn gescheurd.
Arm kind.
Mooi lied.
Regen.
Typen.
Ritme.
Gekrijs.
Vreselijk.
Hou op!
Zal ik 112 bellen?
Zo kan ik toch niet schrijven?
Het regent niet meer.
Mijn favoriete lied, Tell Me Now, komt nu langs.
Het gekrijs is opeens gestopt,
kan ook verbeelding zijn.
Het lied gaat over een verbroken liefde,
denk ik, kan de tekst niet zo goed verstaan
“If you’re coming back here,
tell me now!”
Wacht.
Het gejank is gestopt!
Het komt allemaal goed!
De regen is er ook mee opgehouden.
Ik stel me voor dat het kind nu hartverwarmend
tegen een borst is vastgeklemd.
Met een speentje.
Of in slaap is gevallen.
Ik mis de regen nu al.
Er lijkt nu minder te schrijven te zijn,
vreemd genoeg.
Nu is het meer de muziek,
andere gedachten, verder weg,
in mezelf gekeerd.
Waar u niet op zit te wachten.
Of wel dan?
Zie je wel?
U zou er maar wat voor over hebben
dat het kind weer begon te krijsen?
Toch?
Of dat ik zou schrijven
dat het weer was begonnen
te regenen,
wat nog steeds niet het geval is.
Oh. My. God.
(Sorry.)
Nee toch.
Nee.
Ik hoorde haar weer.
Echt.
Heel hard.
Alsof ze meeleest.
Of toch niet.
Het zal een stuiptrekking zijn geweest.
Dit is voor jou, kleine,
dat je mag weten dat ik er voor je was,
toen je huilde, terwijl je ouders
voor Pampus lagen,
ver van je vandaan, maar toch zo dichtbij,
als je wat ouder bent, hoop ik je te spreken
over dat moment, ook al kan je het niet meer herinneren.
Je bent nu weer stil, gelukkig.
Ik dacht even dat ik je ouders hoorde schreeuwen.
Het komt goed schat.
Heb vertrouwen, anders kom je maar een keer langs,
we zijn tenslotte bijna buren.
Niet dat ik zonder zonden ben,
zeker niet, niets menselijks is mij vreemd,
maar ik beloof je dat ik je kom halen,
dwars door de binnentuin, als een superheld,
als je huilt.
Tenminste..
Nee, dat beloof ik.
Kom maar een keer spelen, we hebben ook
ringen in huis waar je aan kunt hangen en zwaaien.
“I needed love,” klinkt er nu.
Het regent nog steeds niet meer,
ik bedoel maar.
Ik moet je wat bekennen, iets waar ik niet trots op ben,
namelijk dat ik net twee plakken Ardenner boterhamworst
naar binnen heb gewerkt.
Ja, erg hè?
Maar het mooie was dat ik nog een biertje vond.
Het is nog niet afgelopen zeg maar.
Ik heb het volume wat zachter gedaan zodat ik met een gerust
hart naar de wc kan zonder dat de anderen wakker schrikken
van die mooie muziek die ik nu hoor, een Zigeunerliedje op dit moment.
Naast de bak met vleeswaren staat een bakje met aardbeien.
Heb je die weleens gehad?
Met slagroom?
Mijn kinderen zijn er dol op.
Zullen we afspreken dat ik jou daar op trakteer als je een keer langskomt?
Het is nu half twee, begin oktober in het jaar 2014,
wist je dat?
The Black Keys hoor ik nu.
Blues.
Ik drink te veel, maar dat had je al begrepen,
want wie schrijft er nu zulke dwaze dingen?
Het klinkt misschien stom, maar ik ben blij
dat je huilde.
Echt waar.
Zonder jou was dit niet gebeurd,
dit zinloze schrijven
Je bent mijn biecht geworden,
met je gehuil.
Zou misschien iedereen moeten doen,
praten met een huilend kind.
Nu we toch bezig zijn,
Ik heb net in een glas gepist,
en door de gootsteen weggespoeld.
Goor misschien, maar dan ben ik toch geen
slecht mens?
Of wel?
Ik wilde mijn huisgenoten niet wakker maken,
snap je?
Het regent nog steeds niet,
De muziek wordt een beetje vreemd nu,
hoe kom ik hieraan?
Ik ga zo slapen.
Welterusten.
Het ga je goed.
Ik hoop je nooit meer te horen,
als ik op het balkon sta.
Ciao.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in poëzie met de tags , . Bookmark de permalink.