A-mineur

Ik ving een gesprek op van een vrouw die gisteren haar kat had begraven. Ze had het beestje 11 jaar aan haar zijde gehad en ze was er verdrietig over. Aan haar broek zaten nog modderklonters van het graf dat ze zelf had gegraven. Ik ben er verdrietig over, zei ze nog een keer. Niet kapot, maar verdrietig. Tranen leken niet ver weg.

Ze vertelde dat ze uit Groningen kwam waar de kat ook twee jaar had gewoond. Nooit wilde ze terug. De aardbevingen hadden ze zelf ook een beetje over zich afgeroepen, riep ze. Jan Mulder en Freek de Jonge kregen ook onder uit de zak. Ik opperde dat Groningen best okay was (nooit je afkomst verloochenen), maar daar had ze geen oor voor. Ondanks het verlies van haar kat kon ik niet veel sympathie voor haar opbrengen.

Ze verloor niet alleen haar kat, ook haar vriendin nam de biezen toen ze op de wc zat, zag ik. Haar hond, een Belgische herder, trippelt de godganse tijd zenuwachtig om haar heen.

Ze gaat nu piano spelen en bij elke aanslag zegt ze ‘kut’. Haar stem is wat wiebelig, maar je hoort dat ze goed kan zingen, als ze nuchter is. Ze mengt nu VOF de kunst, Chopin, ‘Ain’t No sunshine when she’s gone’ en iets Zuid-Amerikaans met elkaar tot een prachtige puree waar mijn keel van dichtslaat.

Alles is A-mineur, zegt ze als ze klaar is.

Dit is in potentie de mooiste avond ooit. Er is nu geen realiteit die me zorgen baart, alleen een gekke vrouw achter een piano en haar immer trippelende hond waar de barman nog een grap over maakt: Zou de hond soms Westmalle heten?

Tuinpad van mijn vader, zingt ze nu. En iets van Ramses Shaffy.

Het vervelende aan gelukzaligheid is dat de normale gang van zaken van de volgende dag zich er uiteindelijk toch mee gaat bemoeien. De spreekwoordelijke pain in the ass. Vandaar dat ik nu aan de bar meeschrijf, om het geluk te verlengen, tegen beter weten in.

Ik zie dat de nachtegaal grote tranen huilt aan de andere kant van de bar.

Buiten vraagt ze aan mij en een andere man wat we zouden wensen als we nog een kwartier hadden te leven. Mijn metgezel mompelt iets over zijn kinderen. Ik zeg dat als we nog een kwartier hebben zij nog maar een kwartier moet gaan spelen.

We horen even later Bob Marley (Redemption song) en een lied in het Spaans over een vrouw. Dit keer is het minder indrukwekkend dan de keer ervoor. Dat heeft misschien met het Spaans te maken.

Ik moet naar huis. Bij het weggaan geef ik haar een knuffel als dank voor haar spel. Zonder jou had ik het niet gedurfd, zegt ze, wat ik niet helemaal geloof.

Thuisgekomen moet ik opeens denken aan een mailtje van een voetbalmaat die een vriend had verloren tijdens een wintersportvakantie. Ik heb geen idee waarom ik daar aan herinnerd werd.

Alsof mijn geest me weer in evenwicht wilde brengen.

Dit stukje delen
Dit bericht is geplaatst in column met de tags , , . Bookmark de permalink.